Plaggenhutten in de buurt van Zwaagwesteinde, Twijzelerheide en Zwagerbosch

Reisverslag van R.H. Herwig die in 1907 het gebied tussen de dorpen Zwaagwesteinde en Twijzel bezocht. Zijn verhaal heb ik in de huidige spelling gezet en verouderde woorden aangepast.

Wanneer we met de trein door Friesland rijden, merken we, dat bij Buitenpost de spoorlijn en de Friesestraatweg elkaar kruisen. Al verder en verder verwijderen die twee zich van elkaar, om bij Hardegarijp weer bij elkaar te komen. Door beide wordt dus een stuk grond ingesloten, dat aan de uiteinden spits toeloopt en in het midden de grootste breedte vertoont. Hier liggen twee dorpen; we bedoelen Twijzel en Zwaagwesteinde. Het eerste aan de straatweg, het laatste aan de spoorlijn. Momenteel (1907) zijn beide door een flinke grindweg verbonden, waarlangs we in een uur van het ene naar het andere dorp kunnen wandelen. Deze weg, die omstreeks 1870 is aangelegd en in 1900 is verhard, wordt doorsneden door een zandweg, het Wildpad geheten, die van Veenklooster naar den Friesestraatweg voert en ongeveer evenwijdig loopt aan het gedeelde van de weg van Buitenpost naar Kootstermolen. Dit Wildpad was in vroeger tijden de grens tussen het bebouwde en onbebouwde of wilde gedeelde. De boerenplaatsen van Twijzel, die zich soms tot over dit pad uitstrekten, waren slechts tot hier ontgonnen. Ten noorden zijn er meerdere woningen gekomen en thans staat de vreemdeling verwonderd over het grote aantal huizen en huisjes, dat hij ziet.

(plaggenhut te Zwaagwesteinde)

Vooral bij avond is het een aardig gezicht. De lampen zijn in de meeste woningen ontstoken, voor de vensters zijn geen gordijnen of blinden, die het licht geheel afsluiten en nu ontwaart de wandelaar voor zich en achter zich, links zowel als rechts, niets dan lichtjes.

(Zwagerbosch 1905)

Momenteel zijn de verschillende woningen door begane paden en paadjes met elkander verbonden. Vroeger ging men, zoals men het nog uitdrukt, maar scheef over, d.w.z. men nam de rechte verbinding tussen het punt van uitgang en de bestemming.

(Zwagerbosch)

Hoeveel meer nog dan thans moet de vreemdeling het idee gekregen hebben, dat de woningen uit een grote zak boven uit een luchtballon zijn gestrooid, want orde en regelmaat is er niet te bespeuren. De voorgevels der woningen staan naar alle windstreken.

(spitkeet Harkema)

‘t Spreekt vanzelf dat de nieuwe huizen hoofdzakelijk aan de grindweg worden gebouwd. Maar onwillekeurig vragen we ons af, waarom die huisjes in een voor ons zo grote wanorde staan. Ongetwijfeld moet de bewoner zijn redenen er voor gehad hebben om zijn huis juist zo en niet anders te bouwen. Begrijpelijk is het, dat langs de hoofdweg en de grote zijwegen de huizen met de voorgevel naar de weg zijn gericht. Van boerderijen zouden we ons ook nog een plaatsing juist in tegenovergestelde richting kunnen voorstellen, zodat de bewoner dan gemakkelijk van zijn huis met paard en wagen op den weg kan komen. Andere werkelijk geldige motieven kunnen we ons haast niet denken en toch moeten er redenen voor hebben bestaan. Maar hoe gering de aanleiding soms blijkt de zijn, om de voorgevel in die richting de laten bouwen, bemerken we, als we eens op onderzoek uitgaan. De één heeft bijvoorbeeld zijn huis naar het noorden gericht, omdat de reed, dit is de landweg die naar de heemstede voert, van het noorden kwam. Een ander naar het westen, omdat hij van zijn kamer uit het gezicht over zijn vruchten wilde hebben. Een derde naar het oosten, omdat hij 's morgens als de zon opkomt, wil, dat de eerste stralen in zijn kamer vallen. We hoorden zelfs van iemand, die om zoiets gedaan te krijgen, zijn huis heeft omgedraaid. Ongetwijfeld zullen er nog meer kleine oorzaken zijn, die hun invloed hebben doen gelden bij het bepalen van de richting, waarin de woning gebouwd zou worden.

(Arbeidershuizen Zwaagwesteinde)

Het grootste deel der huizen wordt bewoond door arbeiders en kooplieden. Hier en daar verheft zich een ouderwetse, echte degelijke Friese boerderij, terwijl ook reeds enkelen in de nieuwste bouworde zijn opgetrokken. De woningen van de arbeiders zijn allemaal met riet bedekt; regenwater hebben ze niet, terwijl bij de meeste huisjes niet eens een pomp aanwezig is. Al het water, dat de vrouw nodig heeft, wordt uit een poel of een sloot gehaald. Als het een poos geregend heeft, zodat de poelen gevuld zijn en het water in de sloten, die voor afwatering dienen, stroomt, is het gewoonlijk vrij helder. Maar in het droge jaargetijde, wanneer het in de sloten stilstaat, ziet het er allesbehalve begeerlijk uit. En het moet ons verwonderen, dat door het drinken van dat water niet een menigte ziekten ontstaan of er door verspreid worden. Toch zagen we menigmaal, dat een jongen naar de sloot liep, een van zijne klompen, uittrok, deze vol water schepte en dan zijn dorst leste. Achter het huisje bevindt zich in de regel een schuurtje, waarin het vee verblijf houdt. Een paar schapen, een varken of een geit en in sommige gevallen een koe. Ook huizen daar, bij voorkeur boven het varkenshok, de kippen. Niet weinig verbazen we ons er over dat in zulke primitieve woningen mensen van de twintigste eeuw wonen. Langzamerhand zal hierin wel verandering komen, hoewel hier haastige spoed misschien niet misplaatst zou zijn. Toch is er reeds veel verbeterd en gaat deze streek met reuzenschreden vooruit.

't Spreekt vanzelf, dat de vrouw des huizes niet veel werk met het eigenlijke huishouden heeft. Zo'n kamer is gauw wat schoongemaakt; de pot met eten spoedig boven het vuur. Aan de opvoeding van de kinderen wordt weinig zorg besteed. Het woord opvoeden gaat niet verder dan "voeden en kleden".

 

Vrij naar: R.H. Herwig naar een artikel uit het blad: Eigen Haard 1907